Kennis van de Nederlandse samenleving

0 Comments

Toets bij hoofdstuk 9

Normen en waarden



  1. Zoenen op straat is verboden.

    1. niet waar
    2. waar
  2. De meeste Nederlanders vinden een eigen mening belangrijk.

    1. waar
    2. niet waar
  3. Ouders moeten meehelpen op school.

    1. niet waar
    2. waar
  4. Nederlanders vinden ‘genieten van het leven’ een van de belangrijkste waarden.

    1. niet waar
    2. waar
  5. De meeste Nederlanders raken geïrriteerd als er iemand voordringt.

    1. waar
    2. niet waar
  6. In Nederland mag je niet discrimineren.
    Je kunt een straf of boete krijgen.

    1. waar
    2. niet waar
  7. Op scholen is slaan verboden.

    1. niet waar
    2. waar
  8. De meeste Nederlanders laten graag zien hoe rijk ze zijn.

    1. niet waar
    2. waar
  9. Nederlanders praten in de wachtkamer of openbaar vervoer altijd gezellig met elkaar.

    1. waar
    2. niet waar
  10. Nederlanders hebben veel aandacht voor de opvoeding van kinderen.

    1. waar
    2. niet waar
  11. Kleine kinderen gaan naar bed als zij moe zijn.

    1. niet waar
    2. waar
  12. De meeste Nederlanders willen niet ‘gecommandeerd’ worden.

    1. waar
    2. niet waar
  13. De meeste Nederlanders vinden dat je zelf je kleding moet kunnen kiezen.

    1. waar
    2. niet waar
  14. In Nederland worden veel afspraken gemaakt.
    Dit gebeurt alleen bij officiële instellingen.

    1. waar
    2. niet waar
  15. Nederlanders vinden het prettig als je ‘ja’ zegt uit beleefdheid.

    1. waar
    2. niet waar
  16. De meeste Nederlanders willen zekerheid, geen risico.

    1. waar
    2. niet waar
  17. Veel Nederlanders houden werk en privé gescheiden.

    1. waar
    2. niet waar
  18. Iedereen heeft recht op een gelijke beloning voor hetzelfde werk.

    1. waar
    2. niet waar
  19. Wapens dragen zonder vergunning is verboden.

    1. niet waar
    2. waar
  20. Het is belangrijk om afspraken te maken en je aan afspraken te houden.

    1. niet waar
    2. waar
  21. Nederlanders stellen veel vragen omdat ze op die manier contact maken.

    1. waar
    2. niet waar
  22. Een homohuwelijk is voor de wet gelijk aan een heterohuwelijk.

    1. waar
    2. niet waar
  23. Besnijdenis van meisjes is toegestaan.

    1. waar
    2. niet waar
  24. Er is veel vrijwilligerswerk. Bijvoorbeeld voor ouderen.

    1. waar
    2. niet waar
  25. De meeste Nederlanders willen niet beter lijken dan een ander.

    1. waar
    2. niet waar
  26. Discrimineren of uitschelden van homoseksuelen is verboden.

    1. niet waar
    2. waar
  27. Familierelaties zijn voor de meeste Nederlanders belangrijker dan vrienden.

    1. waar
    2. niet waar
  28. Ouders kiezen samen met hun kind een goede partner voor hem/haar.

    1. waar
    2. niet waar
  29. Mensen mogen hun partners niet slaan of dwingen tot seks.

    1. waar
    2. niet waar
  30. Nederlanders vinden je betrouwbaar als je op tijd komt.

    1. niet waar
    2. waar
  31. Mensen raken geïrriteerd als anderen niet op tijd komen.

    1. niet waar
    2. waar
  32. De politie probeert ruzies in de buurt of in het gezin eerst door een gesprek op te lossen.

    1. niet waar
    2. waar
  33. Je kunt zelf kiezen hoe je wilt wonen: alleenstaand, samenwonend, getrouwd, met kinderen, zonder kinderen, in een woongroep, enzovoort.

    1. waar
    2. niet waar
  34. Men verwacht dat je zelf dingen uitzoekt als je iets wilt weten.

    1. waar
    2. niet waar
  35. Wie veel geld verdient in Nederland, deelt dit met zijn armere broers en zussen.

    1. waar
    2. niet waar
  36. Jongeren kunnen voorbehoedsmiddelen kopen zonder toestemming van de ouders.

    1. waar
    2. niet waar
  37. Jongens en meisjes gaan naar gemengde scholen.

    1. waar
    2. niet waar
  38. Kinderen zijn mondig en zeggen wat ze denken.
    De meeste Nederlanders vinden dat brutaal.

    1. waar
    2. niet waar
  39. In Nederland is er vrijheid van meningsuiting.

    1. niet waar
    2. waar
  40. Normen en waarden en omgangsregels veranderen.

    1. waar
    2. niet waar
  41. Men vindt spelen belangrijk. Een kind leert veel van spelen.

    1. niet waar
    2. waar
  42. Iedereen krijgt een gelijke beloning voor hetzelfde werk.

    1. niet waar
    2. waar
  43. Een werknemer kan niet zelf om bijscholing of promotie vragen. Dat is onbeleefd.

    1. waar
    2. niet waar
  44. Eerwraak is verboden.

    1. niet waar
    2. waar
  45. Normen en waarden en omgangsregels zijn overal in Nederland hetzelfde.

    1. waar
    2. niet waar
  46. Homoseksualiteit is in Nederland verboden.

    1. waar
    2. niet waar
  47. De meeste ouders willen dat je hun kinderen corrigeert als ze iets fout doen.

    1. waar
    2. niet waar
  48. De meeste Nederlanders vinden dat mensen die het minder hebben, het zelf maar uit moeten zoeken.

    1. niet waar
    2. waar


http://www3.coutinho.nl/bagage/toets_hoofdstuk9.htm


You may also like

Nenhum comentário:

oi seja bem vindo e um prazer ter você aqui fica a vontade pra deixa seu comentario!!